coderen

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • co·de·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
coderen
codeerde
gecodeerd
zwak -d volledig

Werkwoord

coderen [2]

  1. overgankelijk in een code brengen
  2. overgankelijk van een code voorzien
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen