chicaneur
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- chi·ca·neur
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van chicaneren met het achtervoegsel -eur[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | chicaneur | chicaneurs |
verkleinwoord | chicaneurtje | chicaneurtjes |
Zelfstandig naamwoord
de chicaneur m
- iemand die gewoonlijk chicaneert
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord chicaneur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "chicaneur" herkend door:
45 % | van de Nederlanders; |
43 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be