chapeau

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cha·peau
Woordherkomst en -opbouw

Tussenwerpsel

chapeau

  1. een uitroep van bewondering voor een knappe prestatie
    • Chapeau! Dat heb je erg goed gedaan! 
enkelvoud meervoud
naamwoord chapeau chapeaus
verkleinwoord chapeautje chapeautjes

Zelfstandig naamwoord

de chapeaum

  1. (kaartspel) een pokerspel met dobbelstenen
  2. (letterkunde) een kleine kop boven de eigenlijke kop van een artikel, eventueel cursief gedrukt

Meer informatie

Gangbaarheid


Frans

Uitspraak

Zelfstandig naamwoord

chapeau m

  1. hoed
  2. kop, introductieregel bovenaan een tekst
  3. (spreektaal) condoom, kapotje
    «Si tu veux faire l'amour, n’oublie pas de mettre un chapeau
    Als je wil vrijen, vergeet dan niet een condoom te gebruiken. [1]

Tussenwerpsel

chapeau

  1. (spreektaal) petje af! [1]

Verwijzingen