carrousel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • car·rou·sel
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘draaimolen’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • Frans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord carrousel carrousels
verkleinwoord carrouselletje carrouselletjes

Zelfstandig naamwoord

carrousel m en o

  1. een ronddraaiende kermisattractie
    • De kinderen willen in de carrousel. 
  2. (waterbeheer), (techniek) een waterzuiveringsmethode
  3. (techniek), (industrie) een machine in een fabriek die (horizontaal) ronddraait, vaak gebruikt om een product te laten drogen of om een verpakking te vullen
  4. (huishouden) een ronde draaischijf in een keukenkast
  5. (figuurlijk) een niet-homogene verzameling van iets (meestal in abstracte zin)
     Chantal voelde hoe schaamte een plaatsje in de carrousel van haar gevoelens opeiste.[3]
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen