capere
Uiterlijk
- Van PIE*keh₂p-, waar bijv. ook het Oudgriekse κάπτω en wellicht Engels have, Duits haben en Nederlands hebben toe te herleiden zijn. In het Germaans is de betekenis dan geheel verschoven van "nemen" naar "bezitten".
stamtijd | |||
---|---|---|---|
infinitief | 1e pers. enk. ind. praes. act. |
1e pers. enk. ind. perf. act. |
supinum |
capere | căpĭō | cēpī | căptum |
vijfde vervoeging | volledig |
căpĕre