buidel
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bui·del
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | buidel | buidels |
verkleinwoord | buideltje | buideltjes |
Zelfstandig naamwoord
buidel m
- een stevige, vaak leren of stoffen zak waarin vaak kostbare zaken zoals geld meegedragen worden
- Hij tastte eens diep in de buidel.
- huidplooi bij buideldieren waarin de jongen zich ophouden
- Onlangs werd bij de kangaroe zo'n fotolyase ontdekt. Ook dit enzym bleek een rol te spelen bij DNA-reparatie. Maar de kangaroo behoort tot de buideldieren. Die baren hun jongen vroeg en brengen ze groot in een buidel. Bij placentale zoogdieren, zoals muis en mens, blijft het embryo veel langer in de baarmoeder.[3]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
- buidelbeer, buideldas, buideldier, buideldrager, buideleekhoorn, buidelkikker, buidelmarter, buidelmees, buidelrat, buidelwolf
Vertalingen
2. huidplooi bij buideldieren ...
Gangbaarheid
- Het woord buidel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "buidel" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "buidel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ buidel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Marcel aan de Brugh NRC 17 april 1999
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be