brutosalaris
Uiterlijk
- bru·to·sa·la·ris
- samenstelling van bruto bw en salaris zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | brutosalaris | brutosalarissen |
verkleinwoord |
het brutosalaris o
- (economie) de hoeveelheid geld die een werknemer ontvangt voordat de loonbelasting en de premie voor de sociale volksverzekeringen zijn afgetrokken
- ▸ De afgelopen week presenteerden speelsters van clubs uit de Liga Iberdrola hun eisen aan de bond. Ze willen onder anderen een minimum brutosalaris van 16.000 euro en een financiële regeling voor speelsters die met zwangerschapsverlof gaan.[1]
- ▸ Het brutosalaris - zonder vakantiegeld en toeslagen - van een verpleegkundige in het ziekenhuis ligt tussen 2600 euro en 4100 euro per maand.[2]
- ▸ Die kloof berekent het CBS door het brutosalaris van de vijf topverdieners van een bedrijf te vergelijken met het doorsnee loon bij hetzelfde bedrijf.[3]
1. de hoeveelheid geld die een werknemer ontvangt voordat de loonbelasting en de premie voor de sociale volksverzekeringen zijn afgetrokken
- Het woord brutosalaris staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron “Voetbalsters in Spanje bereiken geen akkoord over cao en zetten staking door” (16-11-2019), NOS
- ↑ Weblink bron “Verpleegkundige verdient meer dan agent, en evenveel als basisschoolleraar” (19-08-2020), NOS
- ↑ Weblink bron “Vrouwen hebben vaker een topinkomen dan tien jaar geleden” (30-04-2021), NOS