broosheid
Uiterlijk
- broos·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | broosheid | |
verkleinwoord |
de broosheid v
- het breekbaar en kwetsbaar zijn van iets of iemand
- Dorsvloer vol confetti levert geen kritiek op geloof, legt Schwab uit. „Dat is wel de setting, maar het gaat over dat ieder mens voor zichzelf een weg moet zoeken. Je hebt mensen waar je van houdt om je heen, maar soms kunnen die je ook belemmeren. Niet uit kwade wil, maar omdat ze gewoon iets anders voor ogen hebben. Dan is het best moeilijk om te zien waar je heen moet. Die broosheid van Katelijne, in combinatie met dat verlangen, ik hoop dat mensen dat raakt.”[2]
- "Het opschonen van de huishoudboekjes door banken, huishoudens, niet-financiële instellingen en overheden is grotendeels verantwoordelijk voor de opvallende broosheid van de binnenlandse vraag", aldus de commissie.[3]
- Het woord broosheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "broosheid" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Telegraaf 17 september 2014 Zeeuws meisje worstelt en komt boven
- ↑ de Telegraaf 22 februari 2013 Brussel ziet herstel eurozone in 2014
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be