zwakte

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zwak·te
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘het zwak-zijn’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1635 [1]
  • afgeleid van zwak met het achtervoegsel -te [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord zwakte zwaktes
zwakten
verkleinwoord zwaktetje zwaktetjes

Zelfstandig naamwoord

de zwaktev

  1. het zwak-zijn
    • Zwakte bij dieren in het wild kan gevaarlijk zijn; het dier heeft eerder de kans te worden aangevallen door een vijand. 
  2. zwakke plek, zwak punt
    • Zélfs die stoere jongen heeft zwaktes. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen