brekebeen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bre·ke·been
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord brekebeen brekebenen
verkleinwoord brekebeentje brekebeentjes

Zelfstandig naamwoord

de brekebeenv / m

  1. iemand die zwakke benen heeft en ze gemakkelijk breekt
  2. een erg onhandig persoon
Synoniemen

Gangbaarheid

88 % van de Nederlanders;
33 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen