bouwstaking

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bouw·sta·king
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bouwstaking bouwstakingen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de bouwstakingv

  1. vorm van protest om kracht bij te zetten aan de wensen van werknemers bij bedrijven die zorgen voor het maken of aanpassen van woningen, bedrijfspanden en andere bouwwerken, waarbij deze werknemers ophouden met werken omdat zij het ergens niet mee eens zijn
    • Bij de grote bouwstaking in 1995 legden 25.000 werknemers het werk neer. [1]
    • Een van de geschilpunten bij het huidige CAO-conflict, met de langste en omvangrijkste bouwstaking sinds vijftig jaar, betreft inderdaad de positie van buitenlandse werknemers die tijdelijk in Nederland in de bouw werkzaam zijn. [2]
  2. onwil van investeerders om bouwopdrachten te geven als protest tegen overheidsbeleid
    • Een ruime meerderheid in de Tweede Kamer zegt woedend te zijn op de woningcorporaties in het land. Die hebben een aantal grote bouwprojecten stilgelegd. De corporaties zeggen dat ze door het betalen van een verhuurdersheffing van 1,75 miljard te weinig geld overhouden voor investeringen, schrijft de NOS. “Een bouwstaking”, noemen VVD, PvdA en D66 het, een die schadelijk is voor de economie. [3]

Gangbaarheid

Verwijzingen