blokwerk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • blok·werk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord blokwerk blokwerken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het blokwerko [1]

  1. (sport) het blokken van de bal aan het net bij volleybal
     Van een snelle 5-2 voorsprong werd een gat van vijf punten gemaakt. Nederland liep uit naar 9-4 en later 17-12, maar echt comfortabel werd de voorsprong nooit. Voor ieder punt werd hard gewerkt. Pas op 22-14, na opnieuw sterk blokwerk van Lohuis, dit keer bijgestaan door Nika Daalderop, en goede smashes van Anne Buijs, kon wat gas teruggenomen worden. Zo bracht Selinger enkele bankzitters in, zoals Laura Dijkema, die haar 400ste interland speelde.[2]
  2. (muziek) variant van een pijporgel waarbij één toets een hele serie pijpen kan doen klinken; blaasinstrument met toetsen
Hyperoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 25 maart 2023 Weblink bron “Volleybalsters blokkeren goed en winnen tegen Puerto Rico ook derde WK-duel” (Woensdag 28 september 2022, 22:13), NOS