bijbrengen
Uiterlijk
- Geluid: bijbrengen (hulp, bestand)
- bij·bren·gen
- samenstelling van bij en brengen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bijbrengen |
bracht bij |
bijgebracht |
zwak -cht | volledig |
bijbrengen
- overgankelijk, (medisch) iemand ~: weer bij bewustzijn brengen
- Met wat extra zuurstof was hij snel weer bijgebracht.
- overgankelijk iemand iets bijbrengen: zorgen dat iemand iets leert
- Als het zo'n chaos is in de klas, is het nauwelijks mogelijk de leerlingen zoiets als wiskunde bij te brengen.
- ▸ Wat ze me vooral bijbracht was om meer van het hier en nu te leren genieten en minder over de toekomst te denken.[1]
- [2] aanleren
- [1] reanimeren
- Het woord bijbrengen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bijbrengen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 10
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-cht) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Scheidbaar werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Medisch in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %