benijdenswaardig
Uiterlijk
- be·nij·dens·waar·dig
benijdenswaardig [1]
- dat iets de moeite waard is om benijd te worden
- Met een benijdenswaardige opgewektheid deed de verpleegkundige haar moeilijke werk bij deze terminale patiënten.
- Tot diep in de twintigste eeuw beschouwden antropologen de jagers-verzamelaars als weinig benijdenswaardig. Ze zouden van zonsopkomst tot zonsondergang moeten sappelen om hun leeftocht bij elkaar te zoeken, in een hardvochtige natuurlijke omgeving, zonder vrije uren voor ‘cultuurontwikkeling’. [2]
- Het woord benijdenswaardig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Dirk Vlasblom 9 september 2016 NRC