bedektelijk

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·dek·te·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen bedektelijk bedektelijker bedektelijkst
verbogen bedektelijke bedektelijkere bedektelijkste
partitief bedektelijks bedektelijkers -

Bijvoeglijk naamwoord

bedektelijk [1]

  1. op een slinkse manier
     Acht engelen waren bedektelijk bij de poort op de wal geklommen, om de welkom te blazen en de Vorst aan te kondigen.[2]
     Walter de Chatillon met vrees bevangen dorst de algemene slag niet wagen; hij trok dan des nachts met zijn leger naar Atrecht, en dit zo bedektelijk dat de Vlamingen, niets van die aftocht gemerkt hebbende, des morgens verwonderd en verbaasd waren daar zij geen enkele Fransman meer ontwaarden.[2]
Synoniemen
Antoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. 2,0 2,1 “De leeuw van Vlaanderen” (1838), Davidsfonds/Clauwaert, ISBN 9063063334