babysitter

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ba·by·sit·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord babysitter babysitters
verkleinwoord babysittertje babysittertjes

Zelfstandig naamwoord

babysitter m

  1. iemand die, gewoonlijk tegen betaling, enige tijd oppast op iemands kind of baby
    • Het eindeloos huilende kind bracht de babysitter tot wanhoop. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be


Engels

enkelvoud meervoud
babysitter babysitters

Zelfstandig naamwoord

babysitter

  1. babysitter
Verwante begrippen