automecanicien

Uit WikiWoordenboek
1. Een automecanicien aan het werk.
Een automecanicien test de batterijen van een auto (anno 1968)

.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • au·to·me·ca·ni·cien
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord automecanicien automecaniciens
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de automecanicienm

  1. (beroep) vakman die de werking van motorvoertuigen met een carrosserie herstelt of verbetert
     Twee jaar had ze gevrijd met een automecanicien die in de zomer ook wielrenner was.[1]
     De Limburgse afdeling van Federauto, de federatie voor de autohandel en - reparatie, trekt aan de alarmbel. Volgens de vereniging zijn de automecaniciens die aan de Limburgse secundaire beroepsscholen afzwaaien, onvoldoende voorbereid op het beroepsleven.[2]
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 17 februari 2021 Weblink bron “Op een wit paard naar Geel.” (1989), Uitgeverij de Roerdomp, Brecht/Antwerpen, ISBN 90 6307 681 9, p. 137
  2. Bronlink geraadpleegd op 17 februari 2021 Weblink bron “Vorming automecaniciens is ontoereikend” (13 juli 2004) op standaard.be