attraversare
Uiterlijk
- at·tra·ver·sa·re
attraversare overgankelijk
- oversteken, overgaan
- «attraversare la strada»
- de straat oversteken
- «attraversare la strada»
- lopen door, doorlópen, rijden door, doorríȷ́den, stromen door, doorstrómen, doorkrúísen
- «il fiume Tevere attraversa Roma»
- de rivier de Tiber stroomt door Rome
- «il fiume Tevere attraversa Roma»