Naar inhoud springen

arriveren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ar·ri·ve·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘aankomen’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • afgeleid van het Franse arriver (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
  • Van Latijn ad (naar) + ripa (oever). De betekenis is dus eigenlijk: aan land komen.
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
arriveren
arriveerde
gearriveerd
zwak -d volledig

Werkwoord

arriveren

  1. ergatief de bestemming bereiken
    • De stoet was bij het paleis gearriveerd. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen