archeoloog

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ar·cheo·loog
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord archeoloog archeologen
verkleinwoord archeoloogje archeoloogjes

Zelfstandig naamwoord

de archeoloogm

  1. (beroep) iemand die archeologie heeft gestudeerd
    • Op de vindplaats zijn ook speren en resten gevonden uit de bronstijd van 1100 tot 800 voor Christus, aldus het schap dinsdag. Archeologen gaan de plek nu verder onderzoeken.[1] 
     De veel gepubliceerde bewering dat Homo naledi, een vroegere mensensoort met een klein brein, zijn overledenen begroef en rotskunst maakte, is volgens een groep onderzoekers volledig ongegrond. ‘Er is totaal geen bewijs voor’, zegt archeoloog en antropoloog Michael Petraglia van de Griffith-universiteit in Australië.[2]
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. de Telegraaf 25 nov. 2014 Prehistorische boerderij langs IJsseldijk
  2. Bronlink geraadpleegd op 2 december 2023 Weblink bron
    Michael Marshall
    “Begroef de uitgestorven mensachtige Homo naledi zijn overledenen?” (30 november 2023), NewScientist
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be