Naar inhoud springen

afjakkeren

Uit WikiWoordenboek
Versie door Snorrebot (overleg | bijdragen) op 13 jun 2019 om 10:39 (→‎top: vervanging sjabloon samenstelling)

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·jak·ke·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afjakkeren
jakkerde af
afgejakkerd
zwak -d volledig

Werkwoord

afjakkeren

  1. overgankelijk landurig zo snel voortdrijven dat totale uitputting het gevolg is (van last- of rijdieren)
  2. overgankelijk (figuurlijk) iemand te hard laten werken
  3. overgankelijk iets met teveel snelheid doen
    1. met te hoge snelheid afleggen
    2. werkzaamheden te snel en daardoor onzorgvuldig verrichten
  4. overgankelijk (verouderd) (spreektaal) iemand kortaf en onvriendelijk behandelen

Gangbaarheid

84 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen