adjunct

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ad·junct
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘toegevoegd functionaris’ voor het eerst aangetroffen in 1503 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord adjunct adjuncten
verkleinwoord adjunctje adjunctjes

Zelfstandig naamwoord

adjunct m [3]

  1. ambtenaar of functionaris, aan een hogere toegevoegd om deze in zijn ambtsbezigheden bij te staan en bij afwezigheid te vervangen
    • Die overdreven voorliefde voor het gezag had ze van haar vader, adjunct van het plaatsvervangend afdelingshoofd bij het ministerie van Posterijen, die de hiërarchie binnen zijn ministerie zag als een metafoor voor het universum. [4] 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen