aanverwant

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·ver·want
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aanverwant aanverwanten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de aanverwantm

  1. mannelijk familielid
Verwante begrippen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen aanverwant aanverwanter aanverwantst
verbogen aanverwante aanverwantere aanverwantste
partitief aanverwants aanverwanters -

Bijvoeglijk naamwoord

aanverwant

  1. nauw aan elkaar gerelateerd

Bijwoord

aanverwant

  1. nauw aan elkaar gerelateerd
Vertalingen

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be