aanraseren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·ra·se·ren
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

aanraseren

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanraseren
raseerde aan
aangeraseerd
zwak -d volledig
  1. overgankelijk (bouwkunde) iets vol- of dichtmetselen
     Door het aanbrengen van een ringbalk van beton in het koorgedeelte van de monnikenkerk, het ophogen van het terrein langs de buitenmuur en het aanraseren van de voet der gewelven met licht beton of metselwerk zullen de verzakkingen, naar mag worden verwacht, tot staan kunnen worden gebracht.[2]
Schrijfwijzen
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 2 maart 2024 Weblink bron Uit de provincie : Klooster te Ter Apel wordt hersteld in: Winschoter Courant op Wikipedia, jrg. 82 nr. 218 (16 oktober 1952), J.D. van der Veen, Winschoten, p. 2 kol. 4