aanrazeren
Uiterlijk
- Geluid: aanrazeren (hulp, bestand)
- IPA: / ˈanraˌzerə(n) / (4 lettergrepen)
- aan·ra·ze·ren
aanrazeren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aanrazeren |
razeerde aan |
aangerazeerd |
zwak -d | volledig |
- (bouwkunde) iets vol- of dichtmetselen
- ▸ Hun werk zal beoordeeld worden op het hakwerk, de voegen en het aanrazeren.[2]
- Het woord 'aanrazeren' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Geen vacantiesfeer in Ambachtsschool : Examen voor jonge bouwvakarbeiders in: Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant, jrg. 166 nr. 180 (5 augustus 1955), M. Tyl en Zoon H. Tyl, Zwolle, p. 7 kol. 5
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 10
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 4 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Scheidbaar werkwoord in het Nederlands
- Bouwkunde in het Nederlands
- Niet in Woordenlijst Nederlandse Taal