aanpasbaar
Uiterlijk
- Geluid: aanpasbaar (hulp, bestand)
- IPA: / amˈpɑzbar / (3 lettergrepen)
- aan·pas·baar
- Naamwoord van handeling van aanpassen met het achtervoegsel -baar.
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | aanpasbaar | aanpasbaarder | aanpasbaarst |
verbogen | aanpasbare | aanpasbaardere | aanpasbaarste |
partitief | aanpasbaars | aanpasbaarders | - |
aanpasbaar
- in staat om zich aan te passen
- De woning moet daarvoor toegankelijk, doorgankelijk, bruikbaar en aanpasbaar zijn. [1]
- Het woord aanpasbaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Beld, H.K. van den; D. van Zalk (2010). Essenties voor samenwerking in wonen en zorg / druk 1: realiseer meer en beter woonzorgvastgoed, p. 25. Uitg.: Springer, ISBN 9789031376292.