aanlijmen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·lij·men
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

aanlijmen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanlijmen
lijmde aan
aangelijmd
zwak -d volledig
  1. door plaksel iets ergens aan vastmaken
  2. aan één kant van een stapel papier lijm aanbrengen bij het maken van een boek
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

69 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen