Tischlergeselle
Uiterlijk
- Tisch·ler·ge·sel·le
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | der Tischlergeselle | die Tischlergesellen |
genitief | des Tischlergesellen | der Tischlergesellen |
datief | dem Tischlergesellen | den Tischlergesellen |
accusatief | den Tischlergesellen | die Tischlergesellen |
Tischlergeselle, m
- ↑ Tischlergeselle en Schreinergeselle zijn regionaal verschillende benamingen voor hetzelfde beroep.