amandel

amandel (1)

Nederlands

Uitspraak

• Geluid: amandel

Woordafbreking

• aman·del

Zelfstandig naamwoord

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	amandel	amandelen, amandels
verkleinwoord	amandeltje	amandeltjes

amandel v/m

1. vrucht van de amandelboom
2. (biologie) orgaan in de keel dat deel uitmaakt van het afweersysteem.

Spreekwoorden

• Amandelen knippen tonsillectomie

Vertalingen

    1. vrucht van de amandelboom   

Duits: Mandel (de) v Engels: almond (en) Fins: manteli (fi) Frans: amande (fr) v Latijn: amygdalum (la) o

Papiaments: mangel Pools: migdał (pl) m Roemeens: migdală (ro) v Spaans: almendra (es) Turks: badem (tr)

    2. orgaan   

Duits: Mandel (de) Engels: tonsil (en) Esperanto: tonsilo (eo) Faeröers: mandla (fo) Frans: amygdale (fr) Fries: mangel (fy)

Latijn: amygdalum (la) o, , tonsilla (la) v Papiaments: amandel Portugees: amígdala (pt), tonsila (pt) Spaans: amigdala (es) Turks: bademcik (tr)

Synoniemen

2. orgaan

tonsil

Verwante begrippen

• keelamandel

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

---