IP-adres
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- IP-adres
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van IP en adres
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | IP-adres | IP-adressen |
verkleinwoord | IP-adresje | IP-adresjes |
Zelfstandig naamwoord
IP-adres o
- (informatica) een combinatie van getallen waarmee een computer in een IP-netwerk kan worden herkend
- U bent niet aangemeld. Uw IP-adres wordt opgeslagen als u wijzigingen op deze pagina maakt.
Vertalingen
1. een combinatie van getallen waarmee een computer in een IP-netwerk kan worden herkend
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Gangbaarheid
- Het woord IP-adres staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.