wegvreten/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van wegvreten
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		wegvreten			weg te vreten
	toekomend		zullen wegvreten weg zullen vreten			te zullen wegvreten weg te zullen vreten
voltooid	tegenwoordig		hebben weggevreten			te hebben weggevreten
	toekomend		weggevreten zullen hebben			weggevreten te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	wegvretend		weggevreten			ev. vreet weg	mv. verouderd vreet weg	vrete weg (bijzin) wegvrete
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	vreet weg	vreet weg	vreet weg	vreet weg	vreet weg	vreten weg	vreten weg	vreten weg
verleden (o.v.t.)	vrat weg	vrat weg	vrat weg	vrat weg	vrat weg	vraten weg	vraten weg	vraten weg
toekomend (o.t.t.t.)	zal wegvreten	zult/zal wegvreten	zult/zal wegvreten	zult wegvreten	zal wegvreten	zullen wegvreten	zullen wegvreten	zullen wegvreten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou wegvreten	zou wegvreten	zou(dt) wegvreten	zoudt wegvreten	zou wegvreten	zouden wegvreten	zouden wegvreten	zouden wegvreten
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	wegvreet	wegvreet	wegvreet	wegvreet	wegvreet	wegvreten	wegvreten	wegvreten
verleden (o.v.t.)	wegvrat	wegvrat	wegvrat	wegvrat	wegvrat	wegvraten	wegvraten	wegvraten
toekomend (o.t.t.t.)	zal wegvreten weg zal vreten	zult/zal wegvreten weg zult/zal vreten	zult/zal wegvreten weg zult/zal vreten	zult wegvreten weg zult vreten	zal wegvreten weg zal vreten	zullen wegvreten weg zullen vreten	zullen wegvreten weg zullen vreten	zullen wegvreten weg zullen vreten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou wegvreten weg zou vreten	zou wegvreten weg zou vreten	zou(dt) wegvreten weg zou(dt) vreten	zoudt wegvreten weg zoudt vreten	zou wegvreten weg zou vreten	zouden wegvreten weg zouden vreten	zouden wegvreten weg zouden vreten	zouden wegvreten weg zouden vreten
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb weggevreten	hebt weggevreten	hebt/heeft weggevreten	hebt weggevreten	heeft weggevreten	hebben weggevreten	hebben weggevreten	hebben weggevreten
verleden (v.v.t.)	had weggevreten	had weggevreten	had weggevreten	hadt weggevreten	had weggevreten	hadden weggevreten	hadden weggevreten	hadden weggevreten
toekomend (v.t.t.t.)	zal weggevreten hebben	zal/zult weggevreten hebben	zult/zal weggevreten hebben	zult weggevreten hebben	zal weggevreten hebben	zullen weggevreten hebben	zullen weggevreten hebben	zullen weggevreten hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou weggevreten hebben	zou weggevreten hebben	zou/zoudt weggevreten hebben	zoudt weggevreten hebben	zou weggevreten hebben	zouden weggevreten hebben	zouden weggevreten hebben	zouden weggevreten hebben
onpersoonlijke lijdende vorm weggevreten worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt weggevreten				er is weggevreten
verleden	er werd weggevreten				er was weggevreten
toekomend	er zal weggevreten worden				er zal weggevreten zijn
voorwaardelijk	er zou weggevreten worden				er zou weggevreten zijn
lijdende vorm weggevreten worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		weggevreten worden			weggevreten te worden
	toekomend		weggevreten zullen worden			weggevreten te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		weggevreten zijn			weggevreten te zijn
	toekomend		weggevreten zullen zijn			weggevreten te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word weggevreten	wordt weggevreten	wordt weggevreten	wordt weggevreten	wordt weggevreten	worden weggevreten	worden weggevreten	worden weggevreten
verleden (o.v.t.)	werd weggevreten	werd weggevreten	werd weggevreten	werdt weggevreten	werd weggevreten	werden weggevreten	werden weggevreten	werden weggevreten
toekomend (o.t.t.t.)	zal weggevreten worden	zult weggevreten worden	zult weggevreten worden	zult weggevreten worden	zal weggevreten worden	zullen weggevreten worden	zullen weggevreten worden	zullen weggevreten worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou weggevreten worden	zou weggevreten worden	zou/zoudt weggevreten worden	zoudt weggevreten worden	zou weggevreten worden	zouden weggevreten worden	zouden weggevreten worden	zouden weggevreten worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben weggevreten	bent weggevreten	bent/is weggevreten	zijt weggevreten	is weggevreten	zijn weggevreten	zijn weggevreten	zijn weggevreten
verleden (v.v.t.)	was weggevreten	was weggevreten	was weggevreten	waart weggevreten	was weggevreten	waren weggevreten	waren weggevreten	waren weggevreten
toekomend (v.t.t.t.)	zal weggevreten zijn	zult weggevreten zijn	zult weggevreten zijn	zult weggevreten zijn	zal weggevreten zijn	zullen weggevreten zijn	zullen weggevreten zijn	zullen weggevreten zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou weggevreten zijn	zou weggevreten zijn	zou/zoudt weggevreten zijn	zoudt weggevreten zijn	zou weggevreten zijn	zouden weggevreten zijn	zouden weggevreten zijn	zouden weggevreten zijn