wegbonjouren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van wegbonjouren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		wegbonjouren			weg te bonjouren
	toekomend		zullen wegbonjouren weg zullen bonjouren			te zullen wegbonjouren weg te zullen bonjouren
voltooid	tegenwoordig		hebben weggebonjourd			te hebben weggebonjourd
	toekomend		weggebonjourd zullen hebben			weggebonjourd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	wegbonjourend		weggebonjourd			ev. bonjour weg	mv. verouderd bonjourt weg	bonjoure weg (bijzin) wegbonjoure
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	bonjour weg	bonjourt weg	bonjourt weg	bonjourt weg	bonjourt weg	bonjouren weg	bonjouren weg	bonjouren weg
verleden (o.v.t.)	bonjourde weg	bonjourde weg	bonjourde weg	bonjourde weg	bonjourde weg	bonjourden weg	bonjourden weg	bonjourden weg
toekomend (o.t.t.t.)	zal wegbonjouren	zult/zal wegbonjouren	zult/zal wegbonjouren	zult wegbonjouren	zal wegbonjouren	zullen wegbonjouren	zullen wegbonjouren	zullen wegbonjouren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou wegbonjouren	zou wegbonjouren	zou(dt) wegbonjouren	zoudt wegbonjouren	zou wegbonjouren	zouden wegbonjouren	zouden wegbonjouren	zouden wegbonjouren
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	wegbonjour	wegbonjourt	wegbonjourt	wegbonjourt	wegbonjourt	wegbonjouren	wegbonjouren	wegbonjouren
verleden (o.v.t.)	wegbonjourde	wegbonjourde	wegbonjourde	wegbonjourde	wegbonjourde	wegbonjourden	wegbonjourden	wegbonjourden
toekomend (o.t.t.t.)	zal wegbonjouren weg zal bonjouren	zult/zal wegbonjouren weg zult/zal bonjouren	zult/zal wegbonjouren weg zult/zal bonjouren	zult wegbonjouren weg zult bonjouren	zal wegbonjouren weg zal bonjouren	zullen wegbonjouren weg zullen bonjouren	zullen wegbonjouren weg zullen bonjouren	zullen wegbonjouren weg zullen bonjouren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou wegbonjouren weg zou bonjouren	zou wegbonjouren weg zou bonjouren	zou(dt) wegbonjouren weg zou(dt) bonjouren	zoudt wegbonjouren weg zoudt bonjouren	zou wegbonjouren weg zou bonjouren	zouden wegbonjouren weg zouden bonjouren	zouden wegbonjouren weg zouden bonjouren	zouden wegbonjouren weg zouden bonjouren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb weggebonjourd	hebt weggebonjourd	hebt/heeft weggebonjourd	hebt weggebonjourd	heeft weggebonjourd	hebben weggebonjourd	hebben weggebonjourd	hebben weggebonjourd
verleden (v.v.t.)	had weggebonjourd	had weggebonjourd	had weggebonjourd	hadt weggebonjourd	had weggebonjourd	hadden weggebonjourd	hadden weggebonjourd	hadden weggebonjourd
toekomend (v.t.t.t.)	zal weggebonjourd hebben	zal/zult weggebonjourd hebben	zult/zal weggebonjourd hebben	zult weggebonjourd hebben	zal weggebonjourd hebben	zullen weggebonjourd hebben	zullen weggebonjourd hebben	zullen weggebonjourd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou weggebonjourd hebben	zou weggebonjourd hebben	zou/zoudt weggebonjourd hebben	zoudt weggebonjourd hebben	zou weggebonjourd hebben	zouden weggebonjourd hebben	zouden weggebonjourd hebben	zouden weggebonjourd hebben
onpersoonlijke lijdende vorm weggebonjourd worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt weggebonjourd				er is weggebonjourd
verleden	er werd weggebonjourd				er was weggebonjourd
toekomend	er zal weggebonjourd worden				er zal weggebonjourd zijn
voorwaardelijk	er zou weggebonjourd worden				er zou weggebonjourd zijn
lijdende vorm weggebonjourd worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		weggebonjourd worden			weggebonjourd te worden
	toekomend		weggebonjourd zullen worden			weggebonjourd te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		weggebonjourd zijn			weggebonjourd te zijn
	toekomend		weggebonjourd zullen zijn			weggebonjourd te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word weggebonjourd	wordt weggebonjourd	wordt weggebonjourd	wordt weggebonjourd	wordt weggebonjourd	worden weggebonjourd	worden weggebonjourd	worden weggebonjourd
verleden (o.v.t.)	werd weggebonjourd	werd weggebonjourd	werd weggebonjourd	werdt weggebonjourd	werd weggebonjourd	werden weggebonjourd	werden weggebonjourd	werden weggebonjourd
toekomend (o.t.t.t.)	zal weggebonjourd worden	zult weggebonjourd worden	zult weggebonjourd worden	zult weggebonjourd worden	zal weggebonjourd worden	zullen weggebonjourd worden	zullen weggebonjourd worden	zullen weggebonjourd worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou weggebonjourd worden	zou weggebonjourd worden	zou/zoudt weggebonjourd worden	zoudt weggebonjourd worden	zou weggebonjourd worden	zouden weggebonjourd worden	zouden weggebonjourd worden	zouden weggebonjourd worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben weggebonjourd	bent weggebonjourd	bent/is weggebonjourd	zijt weggebonjourd	is weggebonjourd	zijn weggebonjourd	zijn weggebonjourd	zijn weggebonjourd
verleden (v.v.t.)	was weggebonjourd	was weggebonjourd	was weggebonjourd	waart weggebonjourd	was weggebonjourd	waren weggebonjourd	waren weggebonjourd	waren weggebonjourd
toekomend (v.t.t.t.)	zal weggebonjourd zijn	zult weggebonjourd zijn	zult weggebonjourd zijn	zult weggebonjourd zijn	zal weggebonjourd zijn	zullen weggebonjourd zijn	zullen weggebonjourd zijn	zullen weggebonjourd zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou weggebonjourd zijn	zou weggebonjourd zijn	zou/zoudt weggebonjourd zijn	zoudt weggebonjourd zijn	zou weggebonjourd zijn	zouden weggebonjourd zijn	zouden weggebonjourd zijn	zouden weggebonjourd zijn