verdeluwen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van verdeluwen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		verdeluwen			te verdeluwen
	toekomend		zullen verdeluwen			te zullen verdeluwen
voltooid	tegenwoordig		hebben verdeluwd			te hebben verdeluwd
	toekomend		verdeluwd zullen hebben			verdeluwd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	verdeluwend		verdeluwd			ev. verdeluw	mv. verouderd verdeluwt	verdeluwe
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	verdeluw	verdeluwt	verdeluwt	verdeluwt	verdeluwt	verdeluwen	verdeluwen	verdeluwen
verleden (o.v.t.)	verdeluwde	verdeluwde	verdeluwde	verdeluwde	verdeluwde	verdeluwden	verdeluwden	verdeluwden
toekomend (o.t.t.t.)	zal verdeluwen	zult/zal verdeluwen	zult/zal verdeluwen	zult verdeluwen	zal verdeluwen	zullen verdeluwen	zullen verdeluwen	zullen verdeluwen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou verdeluwen	zou verdeluwen	zou(dt) verdeluwen	zoudt verdeluwen	zou verdeluwen	zouden verdeluwen	zouden verdeluwen	zouden verdeluwen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb verdeluwd	hebt verdeluwd	hebt/heeft verdeluwd	hebt verdeluwd	heeft verdeluwd	hebben verdeluwd	hebben verdeluwd	hebben verdeluwd
verleden (v.v.t.)	had verdeluwd	had verdeluwd	had verdeluwd	hadt verdeluwd	had verdeluwd	hadden verdeluwd	hadden verdeluwd	hadden verdeluwd
toekomend (v.t.t.t.)	zal verdeluwd hebben	zal/zult verdeluwd hebben	zult/zal verdeluwd hebben	zult verdeluwd hebben	zal verdeluwd hebben	zullen verdeluwd hebben	zullen verdeluwd hebben	zullen verdeluwd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou verdeluwd hebben	zou verdeluwd hebben	zou/zoudt verdeluwd hebben	zoudt verdeluwd hebben	zou verdeluwd hebben	zouden verdeluwd hebben	zouden verdeluwd hebben	zouden verdeluwd hebben