tour
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- tour
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tour | tours |
verkleinwoord | tourtje | tourtjes |
Zelfstandig naamwoord
de tour m
- rondreis, rondgang, toer
- ▸ Hoewel het bij mijn oudste dochter soms lastig was om een afspraak in haar drukke tieneragenda in te plannen, reden we samen naar Groningen om in mijn oude studentenhuis te logeren en zijn we bezig met een tour om in elke provincie een biefstuk te eten.[4]
- (sport) Tour de France
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
touren |
tour
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van touren
- Ik tour.
- gebiedende wijs van touren
- Tour!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van touren
- Tour je?
Gangbaarheid
- Het woord tour staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "tour" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[5] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ tour op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "tour" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Frans
Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
- [A] Ontwikkeld uit Oudfrans tor, uit Latijn turris “toren”. [1]
- [B] Ontwikkeld uit Latijn tornus “passer”. [2]
- [C] Naamwoord van handeling van het werkwoord tourner “wenden”, “draaien” (Oudfrans torner). [3]
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
tour | la tour | tours | les tours |
Zelfstandig naamwoord
[A] tour v
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
tour | le tour | tours | les tours |
[B] tour m
[C] tour m
- ronde (van een toernooi, competitie)
- toer
- draai, wending
- (figuurlijk) (van goochelen) truc
Verwijzingen
- ↑ tour (Etymologie) in: Le Trésor de la Langue Française informatisé (1971-1994) op de website cnrtl.fr .
- ↑ tour (Etymologie) in: Le Trésor de la Langue Française informatisé (1971-1994) op de website cnrtl.fr .
- ↑ tour (Etymologie) in: Le Trésor de la Langue Française informatisé (1971-1994) op de website cnrtl.fr .
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 1 lettergreep in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Sport in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 96 %
- Prevalentie Vlaanderen 93 %
- Woorden in het Frans
- Woorden in het Frans van lengte 4
- Woorden in het Frans met audioweergave
- Woorden in het Frans met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Frans
- Bouwkunde in het Frans
- Gereedschap in het Frans
- Figuurlijk in het Frans