toucheren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tou·che·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘licht aanraken’ voor het eerst aangetroffen in 1228 [1]
  • afgeleid van het Franse toucher (met het achtervoegsel -eren)
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
toucheren
toucheerde
getoucheerd
zwak -d volledig

Werkwoord

toucheren overgankelijk

  1. (medisch) inwendig onderzoeken met de vingers, voorzichtig aanraken
  2. in ontvangst nemen
  3. (sport) aanraken, treffen
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen