terugspoelen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van terugspoelen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		terugspoelen			terug te spoelen
	toekomend		zullen terugspoelen terug zullen spoelen			te zullen terugspoelen terug te zullen spoelen
voltooid	tegenwoordig		hebben teruggespoeld			te hebben teruggespoeld
	toekomend		teruggespoeld zullen hebben			teruggespoeld te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	terugspoelend		teruggespoeld			ev. spoel terug	mv. verouderd spoelt terug	spoele terug (bijzin) terugspoele
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	spoel terug	spoelt terug	spoelt terug	spoelt terug	spoelt terug	spoelen terug	spoelen terug	spoelen terug
verleden (o.v.t.)	spoelde terug	spoelde terug	spoelde terug	spoelde terug	spoelde terug	spoelden terug	spoelden terug	spoelden terug
toekomend (o.t.t.t.)	zal terugspoelen	zult/zal terugspoelen	zult/zal terugspoelen	zult terugspoelen	zal terugspoelen	zullen terugspoelen	zullen terugspoelen	zullen terugspoelen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou terugspoelen	zou terugspoelen	zou(dt) terugspoelen	zoudt terugspoelen	zou terugspoelen	zouden terugspoelen	zouden terugspoelen	zouden terugspoelen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	terugspoel	terugspoelt	terugspoelt	terugspoelt	terugspoelt	terugspoelen	terugspoelen	terugspoelen
verleden (o.v.t.)	terugspoelde	terugspoelde	terugspoelde	terugspoelde	terugspoelde	terugspoelden	terugspoelden	terugspoelden
toekomend (o.t.t.t.)	zal terugspoelen terug zal spoelen	zult/zal terugspoelen terug zult/zal spoelen	zult/zal terugspoelen terug zult/zal spoelen	zult terugspoelen terug zult spoelen	zal terugspoelen terug zal spoelen	zullen terugspoelen terug zullen spoelen	zullen terugspoelen terug zullen spoelen	zullen terugspoelen terug zullen spoelen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou terugspoelen terug zou spoelen	zou terugspoelen terug zou spoelen	zou(dt) terugspoelen terug zou(dt) spoelen	zoudt terugspoelen terug zoudt spoelen	zou terugspoelen terug zou spoelen	zouden terugspoelen terug zouden spoelen	zouden terugspoelen terug zouden spoelen	zouden terugspoelen terug zouden spoelen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb teruggespoeld	hebt teruggespoeld	hebt/heeft teruggespoeld	hebt teruggespoeld	heeft teruggespoeld	hebben teruggespoeld	hebben teruggespoeld	hebben teruggespoeld
verleden (v.v.t.)	had teruggespoeld	had teruggespoeld	had teruggespoeld	hadt teruggespoeld	had teruggespoeld	hadden teruggespoeld	hadden teruggespoeld	hadden teruggespoeld
toekomend (v.t.t.t.)	zal teruggespoeld hebben	zal/zult teruggespoeld hebben	zult/zal teruggespoeld hebben	zult teruggespoeld hebben	zal teruggespoeld hebben	zullen teruggespoeld hebben	zullen teruggespoeld hebben	zullen teruggespoeld hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou teruggespoeld hebben	zou teruggespoeld hebben	zou/zoudt teruggespoeld hebben	zoudt teruggespoeld hebben	zou teruggespoeld hebben	zouden teruggespoeld hebben	zouden teruggespoeld hebben	zouden teruggespoeld hebben
onpersoonlijke lijdende vorm teruggespoeld worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt teruggespoeld				er is teruggespoeld
verleden	er werd teruggespoeld				er was teruggespoeld
toekomend	er zal teruggespoeld worden				er zal teruggespoeld zijn
voorwaardelijk	er zou teruggespoeld worden				er zou teruggespoeld zijn