tempelen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van tempelen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		tempelen			te tempelen
	toekomend		zullen tempelen			te zullen tempelen
voltooid	tegenwoordig		hebben getempeld			te hebben getempeld
	toekomend		getempeld zullen hebben			getempeld te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	tempelend		getempeld			ev. tempel	mv. verouderd tempelt	tempele
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	tempel	tempelt	tempelt	tempelt	tempelt	tempelen	tempelen	tempelen
verleden (o.v.t.)	tempelde	tempelde	tempelde	tempelde	tempelde	tempelden	tempelden	tempelden
toekomend (o.t.t.t.)	zal tempelen	zult/zal tempelen	zult/zal tempelen	zult tempelen	zal tempelen	zullen tempelen	zullen tempelen	zullen tempelen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou tempelen	zou tempelen	zou(dt) tempelen	zoudt tempelen	zou tempelen	zouden tempelen	zouden tempelen	zouden tempelen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb getempeld	hebt getempeld	hebt/heeft getempeld	hebt getempeld	heeft getempeld	hebben getempeld	hebben getempeld	hebben getempeld
verleden (v.v.t.)	had getempeld	had getempeld	had getempeld	hadt getempeld	had getempeld	hadden getempeld	hadden getempeld	hadden getempeld
toekomend (v.t.t.t.)	zal getempeld hebben	zal/zult getempeld hebben	zult/zal getempeld hebben	zult getempeld hebben	zal getempeld hebben	zullen getempeld hebben	zullen getempeld hebben	zullen getempeld hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou getempeld hebben	zou getempeld hebben	zou/zoudt getempeld hebben	zoudt getempeld hebben	zou getempeld hebben	zouden getempeld hebben	zouden getempeld hebben	zouden getempeld hebben