slaven/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van slaven
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		slaven			te slaven
	toekomend		zullen slaven			te zullen slaven
voltooid	tegenwoordig		hebben geslaafd			te hebben geslaafd
	toekomend		geslaafd zullen hebben			geslaafd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	slavend		geslaafd			ev. slaaf	mv. verouderd slaaft	slave
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	slaaf	slaaft	slaaft	slaaft	slaaft	slaven	slaven	slaven
verleden (o.v.t.)	slaafde	slaafde	slaafde	slaafde	slaafde	slaafden	slaafden	slaafden
toekomend (o.t.t.t.)	zal slaven	zult/zal slaven	zult/zal slaven	zult slaven	zal slaven	zullen slaven	zullen slaven	zullen slaven
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou slaven	zou slaven	zou(dt) slaven	zoudt slaven	zou slaven	zouden slaven	zouden slaven	zouden slaven
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geslaafd	hebt geslaafd	hebt/heeft geslaafd	hebt geslaafd	heeft geslaafd	hebben geslaafd	hebben geslaafd	hebben geslaafd
verleden (v.v.t.)	had geslaafd	had geslaafd	had geslaafd	hadt geslaafd	had geslaafd	hadden geslaafd	hadden geslaafd	hadden geslaafd
toekomend (v.t.t.t.)	zal geslaafd hebben	zal/zult geslaafd hebben	zult/zal geslaafd hebben	zult geslaafd hebben	zal geslaafd hebben	zullen geslaafd hebben	zullen geslaafd hebben	zullen geslaafd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geslaafd hebben	zou geslaafd hebben	zou/zoudt geslaafd hebben	zoudt geslaafd hebben	zou geslaafd hebben	zouden geslaafd hebben	zouden geslaafd hebben	zouden geslaafd hebben