schermen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van schermen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		schermen			te schermen
	toekomend		zullen schermen			te zullen schermen
voltooid	tegenwoordig		hebben geschermd			te hebben geschermd
	toekomend		geschermd zullen hebben			geschermd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	schermend		geschermd			ev. scherm	mv. verouderd schermt	scherme
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	scherm	schermt	schermt	schermt	schermt	schermen	schermen	schermen
verleden (o.v.t.)	schermde	schermde	schermde	schermde	schermde	schermden	schermden	schermden
toekomend (o.t.t.t.)	zal schermen	zult/zal schermen	zult/zal schermen	zult schermen	zal schermen	zullen schermen	zullen schermen	zullen schermen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou schermen	zou schermen	zou(dt) schermen	zoudt schermen	zou schermen	zouden schermen	zouden schermen	zouden schermen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geschermd	hebt geschermd	hebt/heeft geschermd	hebt geschermd	heeft geschermd	hebben geschermd	hebben geschermd	hebben geschermd
verleden (v.v.t.)	had geschermd	had geschermd	had geschermd	hadt geschermd	had geschermd	hadden geschermd	hadden geschermd	hadden geschermd
toekomend (v.t.t.t.)	zal geschermd hebben	zal/zult geschermd hebben	zult/zal geschermd hebben	zult geschermd hebben	zal geschermd hebben	zullen geschermd hebben	zullen geschermd hebben	zullen geschermd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geschermd hebben	zou geschermd hebben	zou/zoudt geschermd hebben	zoudt geschermd hebben	zou geschermd hebben	zouden geschermd hebben	zouden geschermd hebben	zouden geschermd hebben