radiaal
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ra·di·aal
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘straalboog’ voor het eerst aangetroffen in 1918 [1]
- afgeleid van het Latijnse radius (straal) met het achtervoegsel -aal [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | radiaal | radialen |
verkleinwoord | radiaaltje | radiaaltjes |
Zelfstandig naamwoord
- (wiskunde), (eenheid) de SI-eenheid voor een hoek per definitie gelijk aan de grootte van een middelpuntshoek van een cirkel waarvan de lengte van de boog gelijk is aan de lengte van de straal (radius)
Verwante begrippen
Vertalingen
1. de SI-eenheid voor een hoek
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | radiaal | radialer | radiaalst |
verbogen | radiale | radialere | radiaalste |
partitief | radiaals | radialers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
radiaal
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
2. straalsgewijs
Gangbaarheid
- Het woord radiaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "radiaal" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "radiaal" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ radiaal op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Achtervoegsel -aal in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Wiskunde in het Nederlands
- Eenheid in het Nederlands
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 87 %
- Prevalentie Vlaanderen 92 %