prikkelen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van prikkelen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		prikkelen			te prikkelen
	toekomend		zullen prikkelen			te zullen prikkelen
voltooid	tegenwoordig		hebben geprikkeld			te hebben geprikkeld
	toekomend		geprikkeld zullen hebben			geprikkeld te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	prikkelend		geprikkeld			ev. prikkel	mv. verouderd prikkelt	prikkele
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	prikkel	prikkelt	prikkelt	prikkelt	prikkelt	prikkelen	prikkelen	prikkelen
verleden (o.v.t.)	prikkelde	prikkelde	prikkelde	prikkelde	prikkelde	prikkelden	prikkelden	prikkelden
toekomend (o.t.t.t.)	zal prikkelen	zult/zal prikkelen	zult/zal prikkelen	zult prikkelen	zal prikkelen	zullen prikkelen	zullen prikkelen	zullen prikkelen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou prikkelen	zou prikkelen	zou(dt) prikkelen	zoudt prikkelen	zou prikkelen	zouden prikkelen	zouden prikkelen	zouden prikkelen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geprikkeld	hebt geprikkeld	hebt/heeft geprikkeld	hebt geprikkeld	heeft geprikkeld	hebben geprikkeld	hebben geprikkeld	hebben geprikkeld
verleden (v.v.t.)	had geprikkeld	had geprikkeld	had geprikkeld	hadt geprikkeld	had geprikkeld	hadden geprikkeld	hadden geprikkeld	hadden geprikkeld
toekomend (v.t.t.t.)	zal geprikkeld hebben	zal/zult geprikkeld hebben	zult/zal geprikkeld hebben	zult geprikkeld hebben	zal geprikkeld hebben	zullen geprikkeld hebben	zullen geprikkeld hebben	zullen geprikkeld hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geprikkeld hebben	zou geprikkeld hebben	zou/zoudt geprikkeld hebben	zoudt geprikkeld hebben	zou geprikkeld hebben	zouden geprikkeld hebben	zouden geprikkeld hebben	zouden geprikkeld hebben
onpersoonlijke lijdende vorm geprikkeld worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt geprikkeld				er is geprikkeld
verleden	er werd geprikkeld				er was geprikkeld
toekomend	er zal geprikkeld worden				er zal geprikkeld zijn
voorwaardelijk	er zou geprikkeld worden				er zou geprikkeld zijn