opduwen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van opduwen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opduwen | op te duwen | ||||||||
toekomend | zullen opduwen op zullen duwen |
te zullen opduwen op te zullen duwen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben opgeduwd | te hebben opgeduwd | ||||||||
toekomend | opgeduwd zullen hebben | opgeduwd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
opduwend | opgeduwd | ev. duw op |
mv. verouderd duwt op |
duwe op (bijzin) opduwe | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | duw op | duwt op | duwt op | duwt op | duwt op | duwen op | duwen op | duwen op | |||
verleden (o.v.t.) | duwde op | duwde op | duwde op | duwde op | duwde op | duwden op | duwden op | duwden op | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opduwen | zult/zal opduwen | zult/zal opduwen | zult opduwen | zal opduwen | zullen opduwen | zullen opduwen | zullen opduwen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opduwen | zou opduwen | zou(dt) opduwen | zoudt opduwen | zou opduwen | zouden opduwen | zouden opduwen | zouden opduwen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | opduw | opduwt | opduwt | opduwt | opduwt | opduwen | opduwen | opduwen | |||
verleden (o.v.t.) | opduwde | opduwde | opduwde | opduwde | opduwde | opduwden | opduwden | opduwden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opduwen op zal duwen |
zult/zal opduwen op zult/zal duwen |
zult/zal opduwen op zult/zal duwen |
zult opduwen op zult duwen |
zal opduwen op zal duwen |
zullen opduwen op zullen duwen |
zullen opduwen op zullen duwen |
zullen opduwen op zullen duwen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opduwen op zou duwen |
zou opduwen op zou duwen |
zou(dt) opduwen op zou(dt) duwen |
zoudt opduwen op zoudt duwen |
zou opduwen op zou duwen |
zouden opduwen op zouden duwen |
zouden opduwen op zouden duwen |
zouden opduwen op zouden duwen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb opgeduwd | hebt opgeduwd | hebt/heeft opgeduwd | hebt opgeduwd | heeft opgeduwd | hebben opgeduwd | hebben opgeduwd | hebben opgeduwd | |||
verleden (v.v.t.) | had opgeduwd | had opgeduwd | had opgeduwd | hadt opgeduwd | had opgeduwd | hadden opgeduwd | hadden opgeduwd | hadden opgeduwd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgeduwd hebben | zal/zult opgeduwd hebben | zult/zal opgeduwd hebben | zult opgeduwd hebben | zal opgeduwd hebben | zullen opgeduwd hebben | zullen opgeduwd hebben | zullen opgeduwd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgeduwd hebben | zou opgeduwd hebben | zou/zoudt opgeduwd hebben | zoudt opgeduwd hebben | zou opgeduwd hebben | zouden opgeduwd hebben | zouden opgeduwd hebben | zouden opgeduwd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm opgeduwd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt opgeduwd | er is opgeduwd | |||||||||
verleden | er werd opgeduwd | er was opgeduwd | |||||||||
toekomend | er zal opgeduwd worden | er zal opgeduwd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou opgeduwd worden | er zou opgeduwd zijn | |||||||||
lijdende vorm opgeduwd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opgeduwd worden | opgeduwd te worden | ||||||||
toekomend | opgeduwd zullen worden | opgeduwd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | opgeduwd zijn | opgeduwd te zijn | ||||||||
toekomend | opgeduwd zullen zijn | opgeduwd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word opgeduwd | wordt opgeduwd | wordt opgeduwd | wordt opgeduwd | wordt opgeduwd | worden opgeduwd | worden opgeduwd | worden opgeduwd | |||
verleden (o.v.t.) | werd opgeduwd | werd opgeduwd | werd opgeduwd | werdt opgeduwd | werd opgeduwd | werden opgeduwd | werden opgeduwd | werden opgeduwd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opgeduwd worden | zult opgeduwd worden | zult opgeduwd worden | zult opgeduwd worden | zal opgeduwd worden | zullen opgeduwd worden | zullen opgeduwd worden | zullen opgeduwd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opgeduwd worden | zou opgeduwd worden | zou/zoudt opgeduwd worden | zoudt opgeduwd worden | zou opgeduwd worden | zouden opgeduwd worden | zouden opgeduwd worden | zouden opgeduwd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben opgeduwd | bent opgeduwd | bent/is opgeduwd | zijt opgeduwd | is opgeduwd | zijn opgeduwd | zijn opgeduwd | zijn opgeduwd | |||
verleden (v.v.t.) | was opgeduwd | was opgeduwd | was opgeduwd | waart opgeduwd | was opgeduwd | waren opgeduwd | waren opgeduwd | waren opgeduwd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgeduwd zijn | zult opgeduwd zijn | zult opgeduwd zijn | zult opgeduwd zijn | zal opgeduwd zijn | zullen opgeduwd zijn | zullen opgeduwd zijn | zullen opgeduwd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgeduwd zijn | zou opgeduwd zijn | zou/zoudt opgeduwd zijn | zoudt opgeduwd zijn | zou opgeduwd zijn | zouden opgeduwd zijn | zouden opgeduwd zijn | zouden opgeduwd zijn |