ontveinzen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van ontveinzen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontveinzen | te ontveinzen | ||||||||
toekomend | zullen ontveinzen | te zullen ontveinzen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ontveinsd | te hebben ontveinsd | ||||||||
toekomend | ontveinsd zullen hebben | ontveinsd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
ontveinzend | ontveinsd | ev. ontveins |
mv. verouderd ontveinst |
ontveinze | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | ontveins | ontveinst | ontveinst | ontveinst | ontveinst | ontveinzen | ontveinzen | ontveinzen | |||
verleden (o.v.t.) | ontveinsde | ontveinsde | ontveinsde | ontveinsde | ontveinsde | ontveinsden | ontveinsden | ontveinsden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontveinzen | zult/zal ontveinzen | zult/zal ontveinzen | zult ontveinzen | zal ontveinzen | zullen ontveinzen | zullen ontveinzen | zullen ontveinzen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontveinzen | zou ontveinzen | zou(dt) ontveinzen | zoudt ontveinzen | zou ontveinzen | zouden ontveinzen | zouden ontveinzen | zouden ontveinzen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ontveinsd | hebt ontveinsd | hebt/heeft ontveinsd | hebt ontveinsd | heeft ontveinsd | hebben ontveinsd | hebben ontveinsd | hebben ontveinsd | |||
verleden (v.v.t.) | had ontveinsd | had ontveinsd | had ontveinsd | hadt ontveinsd | had ontveinsd | hadden ontveinsd | hadden ontveinsd | hadden ontveinsd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontveinsd hebben | zal/zult ontveinsd hebben | zult/zal ontveinsd hebben | zult ontveinsd hebben | zal ontveinsd hebben | zullen ontveinsd hebben | zullen ontveinsd hebben | zullen ontveinsd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontveinsd hebben | zou ontveinsd hebben | zou/zoudt ontveinsd hebben | zoudt ontveinsd hebben | zou ontveinsd hebben | zouden ontveinsd hebben | zouden ontveinsd hebben | zouden ontveinsd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm ontveinsd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt ontveinsd | er is ontveinsd | |||||||||
verleden | er werd ontveinsd | er was ontveinsd | |||||||||
toekomend | er zal ontveinsd worden | er zal ontveinsd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou ontveinsd worden | er zou ontveinsd zijn | |||||||||
lijdende vorm ontveinsd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontveinsd worden | ontveinsd te worden | ||||||||
toekomend | ontveinsd zullen worden | ontveinsd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | ontveinsd zijn | ontveinsd te zijn | ||||||||
toekomend | ontveinsd zullen zijn | ontveinsd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word ontveinsd | wordt ontveinsd | wordt ontveinsd | wordt ontveinsd | wordt ontveinsd | worden ontveinsd | worden ontveinsd | worden ontveinsd | |||
verleden (o.v.t.) | werd ontveinsd | werd ontveinsd | werd ontveinsd | werdt ontveinsd | werd ontveinsd | werden ontveinsd | werden ontveinsd | werden ontveinsd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontveinsd worden | zult ontveinsd worden | zult ontveinsd worden | zult ontveinsd worden | zal ontveinsd worden | zullen ontveinsd worden | zullen ontveinsd worden | zullen ontveinsd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontveinsd worden | zou ontveinsd worden | zou/zoudt ontveinsd worden | zoudt ontveinsd worden | zou ontveinsd worden | zouden ontveinsd worden | zouden ontveinsd worden | zouden ontveinsd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben ontveinsd | bent ontveinsd | bent/is ontveinsd | zijt ontveinsd | is ontveinsd | zijn ontveinsd | zijn ontveinsd | zijn ontveinsd | |||
verleden (v.v.t.) | was ontveinsd | was ontveinsd | was ontveinsd | waart ontveinsd | was ontveinsd | waren ontveinsd | waren ontveinsd | waren ontveinsd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontveinsd zijn | zult ontveinsd zijn | zult ontveinsd zijn | zult ontveinsd zijn | zal ontveinsd zijn | zullen ontveinsd zijn | zullen ontveinsd zijn | zullen ontveinsd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontveinsd zijn | zou ontveinsd zijn | zou/zoudt ontveinsd zijn | zoudt ontveinsd zijn | zou ontveinsd zijn | zouden ontveinsd zijn | zouden ontveinsd zijn | zouden ontveinsd zijn |