omleggen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·leg·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
omleggen
legde om
omgelegd
zwak -d volledig

Werkwoord

ómleggen [1]

  1. overgankelijk ergens omheen leggen
  2. overgankelijk andersom, omgekeerd leggen
  3. overgankelijk een ander verloop geven
    • De rivier moest worden omgelegd 
  4. overgankelijk (informeel) vermoorden
    • Door de nazi's werden er bij de inval in Rusland veel Russen omgelegd 
  5. (kookkunst) voorzichtig bewegend mengen zonder daarbij aan luchtigheid te verliezen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
omleggen
omlegde
omlegd
zwak -d volledig

Werkwoord

omléggen overgankelijk [2]

  1. rondom beleggen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen