naduiken/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van naduiken
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		naduiken			na te duiken
	toekomend		zullen naduiken na zullen duiken			te zullen naduiken na te zullen duiken
voltooid	tegenwoordig		zijn nagedoken			te zijn nagedoken
	toekomend		nagedoken zullen zijn			nagedoken te zullen zijn
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	naduikend		nagedoken			ev. duik na	mv. verouderd duikt na	duike na (bijzin) naduike
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	duik na	duikt na	duikt na	duikt na	duikt na	duiken na	duiken na	duiken na
verleden (o.v.t.)	dook na	dook na	dook na	dookt na	dook na	doken na	doken na	doken na
toekomend (o.t.t.t.)	zal naduiken	zult/zal naduiken	zult/zal naduiken	zult naduiken	zal naduiken	zullen naduiken	zullen naduiken	zullen naduiken
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou naduiken	zou naduiken	zou(dt) naduiken	zoudt naduiken	zou naduiken	zouden naduiken	zouden naduiken	zouden naduiken
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	naduik	naduikt	naduikt	naduikt	naduikt	naduiken	naduiken	naduiken
verleden (o.v.t.)	nadook	nadook	nadook	nadookt	nadook	nadoken	nadoken	nadoken
toekomend (o.t.t.t.)	zal naduiken na zal duiken	zult/zal naduiken na zult/zal duiken	zult/zal naduiken na zult/zal duiken	zult naduiken na zult duiken	zal naduiken na zal duiken	zullen naduiken na zullen duiken	zullen naduiken na zullen duiken	zullen naduiken na zullen duiken
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou naduiken na zou duiken	zou naduiken na zou duiken	zou(dt) naduiken na zou(dt) duiken	zoudt naduiken na zoudt duiken	zou naduiken na zou duiken	zouden naduiken na zouden duiken	zouden naduiken na zouden duiken	zouden naduiken na zouden duiken
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben nagedoken	bent nagedoken	bent/is nagedoken	zijt nagedoken	is nagedoken	zijn nagedoken	zijn nagedoken	zijn nagedoken
verleden (v.v.t.)	was nagedoken	was nagedoken	was nagedoken	waart nagedoken	was nagedoken	waren nagedoken	waren nagedoken	waren nagedoken
toekomend (v.t.t.t.)	zal nagedoken zijn	zal/zult nagedoken zijn	zult/zal nagedoken zijn	zult nagedoken zijn	zal nagedoken zijn	zullen nagedoken zijn	zullen nagedoken zijn	zullen nagedoken zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou nagedoken zijn	zou nagedoken zijn	zou/zoudt nagedoken zijn	zoudt nagedoken zijn	zou nagedoken zijn	zouden nagedoken zijn	zouden nagedoken zijn	zouden nagedoken zijn