ledig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • le·dig
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘ledig* zonder inhoud’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1599
  • In de betekenis van ‘ledig* vrij, werkloos, ijdel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
  • afgeleid van lid ?? met het achtervoegsel -ig [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen ledig lediger ledigst
verbogen ledige ledigere ledigste
partitief ledigs ledigers -

Bijvoeglijk naamwoord

ledig [3] [4]

  1. leeg, zonder inhoud
  2. werkloos; lui, werkschuw
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
ledigen

ledig

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ledigen
    • Ik ledig. 
  2. gebiedende wijs van ledigen
    • Ledig! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ledigen
    • Ledig je? 

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen