inwinnen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van inwinnen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		inwinnen			in te winnen
	toekomend		zullen inwinnen in zullen winnen			te zullen inwinnen in te zullen winnen
voltooid	tegenwoordig		hebben ingewonnen			te hebben ingewonnen
	toekomend		ingewonnen zullen hebben			ingewonnen te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	inwinnend		ingewonnen			ev. win in	mv. verouderd wint in	winne in (bijzin) inwinne
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	win in	wint in	wint in	wint in	wint in	winnen in	winnen in	winnen in
verleden (o.v.t.)	won in	won in	won in	won in	won in	wonnen in	wonnen in	wonnen in
toekomend (o.t.t.t.)	zal inwinnen	zult/zal inwinnen	zult/zal inwinnen	zult inwinnen	zal inwinnen	zullen inwinnen	zullen inwinnen	zullen inwinnen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou inwinnen	zou inwinnen	zou(dt) inwinnen	zoudt inwinnen	zou inwinnen	zouden inwinnen	zouden inwinnen	zouden inwinnen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	inwin	inwint	inwint	inwint	inwint	inwinnen	inwinnen	inwinnen
verleden (o.v.t.)	inwon	inwon	inwon	inwon	inwon	inwonnen	inwonnen	inwonnen
toekomend (o.t.t.t.)	zal inwinnen in zal winnen	zult/zal inwinnen in zult/zal winnen	zult/zal inwinnen in zult/zal winnen	zult inwinnen in zult winnen	zal inwinnen in zal winnen	zullen inwinnen in zullen winnen	zullen inwinnen in zullen winnen	zullen inwinnen in zullen winnen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou inwinnen in zou winnen	zou inwinnen in zou winnen	zou(dt) inwinnen in zou(dt) winnen	zoudt inwinnen in zoudt winnen	zou inwinnen in zou winnen	zouden inwinnen in zouden winnen	zouden inwinnen in zouden winnen	zouden inwinnen in zouden winnen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb ingewonnen	hebt ingewonnen	hebt/heeft ingewonnen	hebt ingewonnen	heeft ingewonnen	hebben ingewonnen	hebben ingewonnen	hebben ingewonnen
verleden (v.v.t.)	had ingewonnen	had ingewonnen	had ingewonnen	hadt ingewonnen	had ingewonnen	hadden ingewonnen	hadden ingewonnen	hadden ingewonnen
toekomend (v.t.t.t.)	zal ingewonnen hebben	zal/zult ingewonnen hebben	zult/zal ingewonnen hebben	zult ingewonnen hebben	zal ingewonnen hebben	zullen ingewonnen hebben	zullen ingewonnen hebben	zullen ingewonnen hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou ingewonnen hebben	zou ingewonnen hebben	zou/zoudt ingewonnen hebben	zoudt ingewonnen hebben	zou ingewonnen hebben	zouden ingewonnen hebben	zouden ingewonnen hebben	zouden ingewonnen hebben
onpersoonlijke lijdende vorm ingewonnen worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt ingewonnen				er is ingewonnen
verleden	er werd ingewonnen				er was ingewonnen
toekomend	er zal ingewonnen worden				er zal ingewonnen zijn
voorwaardelijk	er zou ingewonnen worden				er zou ingewonnen zijn
lijdende vorm ingewonnen worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		ingewonnen worden			ingewonnen te worden
	toekomend		ingewonnen zullen worden			ingewonnen te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		ingewonnen zijn			ingewonnen te zijn
	toekomend		ingewonnen zullen zijn			ingewonnen te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word ingewonnen	wordt ingewonnen	wordt ingewonnen	wordt ingewonnen	wordt ingewonnen	worden ingewonnen	worden ingewonnen	worden ingewonnen
verleden (o.v.t.)	werd ingewonnen	werd ingewonnen	werd ingewonnen	werdt ingewonnen	werd ingewonnen	werden ingewonnen	werden ingewonnen	werden ingewonnen
toekomend (o.t.t.t.)	zal ingewonnen worden	zult ingewonnen worden	zult ingewonnen worden	zult ingewonnen worden	zal ingewonnen worden	zullen ingewonnen worden	zullen ingewonnen worden	zullen ingewonnen worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou ingewonnen worden	zou ingewonnen worden	zou/zoudt ingewonnen worden	zoudt ingewonnen worden	zou ingewonnen worden	zouden ingewonnen worden	zouden ingewonnen worden	zouden ingewonnen worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben ingewonnen	bent ingewonnen	bent/is ingewonnen	zijt ingewonnen	is ingewonnen	zijn ingewonnen	zijn ingewonnen	zijn ingewonnen
verleden (v.v.t.)	was ingewonnen	was ingewonnen	was ingewonnen	waart ingewonnen	was ingewonnen	waren ingewonnen	waren ingewonnen	waren ingewonnen
toekomend (v.t.t.t.)	zal ingewonnen zijn	zult ingewonnen zijn	zult ingewonnen zijn	zult ingewonnen zijn	zal ingewonnen zijn	zullen ingewonnen zijn	zullen ingewonnen zijn	zullen ingewonnen zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou ingewonnen zijn	zou ingewonnen zijn	zou/zoudt ingewonnen zijn	zoudt ingewonnen zijn	zou ingewonnen zijn	zouden ingewonnen zijn	zouden ingewonnen zijn	zouden ingewonnen zijn