intrappen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van intrappen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		intrappen			in te trappen
	toekomend		zullen intrappen in zullen trappen			te zullen intrappen in te zullen trappen
voltooid	tegenwoordig		hebben ingetrapt			te hebben ingetrapt
	toekomend		ingetrapt zullen hebben			ingetrapt te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	intrappend		ingetrapt			ev. trap in	mv. verouderd trapt in	trappe in (bijzin) intrappe
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	trap in	trapt in	trapt in	trapt in	trapt in	trappen in	trappen in	trappen in
verleden (o.v.t.)	trapte in	trapte in	trapte in	trapte in	trapte in	trapten in	trapten in	trapten in
toekomend (o.t.t.t.)	zal intrappen	zult/zal intrappen	zult/zal intrappen	zult intrappen	zal intrappen	zullen intrappen	zullen intrappen	zullen intrappen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou intrappen	zou intrappen	zou(dt) intrappen	zoudt intrappen	zou intrappen	zouden intrappen	zouden intrappen	zouden intrappen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	intrap	intrapt	intrapt	intrapt	intrapt	intrappen	intrappen	intrappen
verleden (o.v.t.)	intrapte	intrapte	intrapte	intrapte	intrapte	intrapten	intrapten	intrapten
toekomend (o.t.t.t.)	zal intrappen in zal trappen	zult/zal intrappen in zult/zal trappen	zult/zal intrappen in zult/zal trappen	zult intrappen in zult trappen	zal intrappen in zal trappen	zullen intrappen in zullen trappen	zullen intrappen in zullen trappen	zullen intrappen in zullen trappen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou intrappen in zou trappen	zou intrappen in zou trappen	zou(dt) intrappen in zou(dt) trappen	zoudt intrappen in zoudt trappen	zou intrappen in zou trappen	zouden intrappen in zouden trappen	zouden intrappen in zouden trappen	zouden intrappen in zouden trappen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb ingetrapt	hebt ingetrapt	hebt/heeft ingetrapt	hebt ingetrapt	heeft ingetrapt	hebben ingetrapt	hebben ingetrapt	hebben ingetrapt
verleden (v.v.t.)	had ingetrapt	had ingetrapt	had ingetrapt	hadt ingetrapt	had ingetrapt	hadden ingetrapt	hadden ingetrapt	hadden ingetrapt
toekomend (v.t.t.t.)	zal ingetrapt hebben	zal/zult ingetrapt hebben	zult/zal ingetrapt hebben	zult ingetrapt hebben	zal ingetrapt hebben	zullen ingetrapt hebben	zullen ingetrapt hebben	zullen ingetrapt hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou ingetrapt hebben	zou ingetrapt hebben	zou/zoudt ingetrapt hebben	zoudt ingetrapt hebben	zou ingetrapt hebben	zouden ingetrapt hebben	zouden ingetrapt hebben	zouden ingetrapt hebben
onpersoonlijke lijdende vorm ingetrapt worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt ingetrapt				er is ingetrapt
verleden	er werd ingetrapt				er was ingetrapt
toekomend	er zal ingetrapt worden				er zal ingetrapt zijn
voorwaardelijk	er zou ingetrapt worden				er zou ingetrapt zijn
lijdende vorm ingetrapt worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		ingetrapt worden			ingetrapt te worden
	toekomend		ingetrapt zullen worden			ingetrapt te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		ingetrapt zijn			ingetrapt te zijn
	toekomend		ingetrapt zullen zijn			ingetrapt te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word ingetrapt	wordt ingetrapt	wordt ingetrapt	wordt ingetrapt	wordt ingetrapt	worden ingetrapt	worden ingetrapt	worden ingetrapt
verleden (o.v.t.)	werd ingetrapt	werd ingetrapt	werd ingetrapt	werdt ingetrapt	werd ingetrapt	werden ingetrapt	werden ingetrapt	werden ingetrapt
toekomend (o.t.t.t.)	zal ingetrapt worden	zult ingetrapt worden	zult ingetrapt worden	zult ingetrapt worden	zal ingetrapt worden	zullen ingetrapt worden	zullen ingetrapt worden	zullen ingetrapt worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou ingetrapt worden	zou ingetrapt worden	zou/zoudt ingetrapt worden	zoudt ingetrapt worden	zou ingetrapt worden	zouden ingetrapt worden	zouden ingetrapt worden	zouden ingetrapt worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben ingetrapt	bent ingetrapt	bent/is ingetrapt	zijt ingetrapt	is ingetrapt	zijn ingetrapt	zijn ingetrapt	zijn ingetrapt
verleden (v.v.t.)	was ingetrapt	was ingetrapt	was ingetrapt	waart ingetrapt	was ingetrapt	waren ingetrapt	waren ingetrapt	waren ingetrapt
toekomend (v.t.t.t.)	zal ingetrapt zijn	zult ingetrapt zijn	zult ingetrapt zijn	zult ingetrapt zijn	zal ingetrapt zijn	zullen ingetrapt zijn	zullen ingetrapt zijn	zullen ingetrapt zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou ingetrapt zijn	zou ingetrapt zijn	zou/zoudt ingetrapt zijn	zoudt ingetrapt zijn	zou ingetrapt zijn	zouden ingetrapt zijn	zouden ingetrapt zijn	zouden ingetrapt zijn