inklappen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van inklappen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		inklappen			in te klappen
	toekomend		zullen inklappen in zullen klappen			te zullen inklappen in te zullen klappen
voltooid	tegenwoordig		hebben ingeklapt			te hebben ingeklapt
	toekomend		ingeklapt zullen hebben			ingeklapt te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	inklappend		ingeklapt			ev. klap in	mv. verouderd klapt in	klappe in (bijzin) inklappe
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	klap in	klapt in	klapt in	klapt in	klapt in	klappen in	klappen in	klappen in
verleden (o.v.t.)	klapte in	klapte in	klapte in	klapte in	klapte in	klapten in	klapten in	klapten in
toekomend (o.t.t.t.)	zal inklappen	zult/zal inklappen	zult/zal inklappen	zult inklappen	zal inklappen	zullen inklappen	zullen inklappen	zullen inklappen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou inklappen	zou inklappen	zou(dt) inklappen	zoudt inklappen	zou inklappen	zouden inklappen	zouden inklappen	zouden inklappen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	inklap	inklapt	inklapt	inklapt	inklapt	inklappen	inklappen	inklappen
verleden (o.v.t.)	inklapte	inklapte	inklapte	inklapte	inklapte	inklapten	inklapten	inklapten
toekomend (o.t.t.t.)	zal inklappen in zal klappen	zult/zal inklappen in zult/zal klappen	zult/zal inklappen in zult/zal klappen	zult inklappen in zult klappen	zal inklappen in zal klappen	zullen inklappen in zullen klappen	zullen inklappen in zullen klappen	zullen inklappen in zullen klappen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou inklappen in zou klappen	zou inklappen in zou klappen	zou(dt) inklappen in zou(dt) klappen	zoudt inklappen in zoudt klappen	zou inklappen in zou klappen	zouden inklappen in zouden klappen	zouden inklappen in zouden klappen	zouden inklappen in zouden klappen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb ingeklapt	hebt ingeklapt	hebt/heeft ingeklapt	hebt ingeklapt	heeft ingeklapt	hebben ingeklapt	hebben ingeklapt	hebben ingeklapt
verleden (v.v.t.)	had ingeklapt	had ingeklapt	had ingeklapt	hadt ingeklapt	had ingeklapt	hadden ingeklapt	hadden ingeklapt	hadden ingeklapt
toekomend (v.t.t.t.)	zal ingeklapt hebben	zal/zult ingeklapt hebben	zult/zal ingeklapt hebben	zult ingeklapt hebben	zal ingeklapt hebben	zullen ingeklapt hebben	zullen ingeklapt hebben	zullen ingeklapt hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou ingeklapt hebben	zou ingeklapt hebben	zou/zoudt ingeklapt hebben	zoudt ingeklapt hebben	zou ingeklapt hebben	zouden ingeklapt hebben	zouden ingeklapt hebben	zouden ingeklapt hebben
onpersoonlijke lijdende vorm ingeklapt worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt ingeklapt				er is ingeklapt
verleden	er werd ingeklapt				er was ingeklapt
toekomend	er zal ingeklapt worden				er zal ingeklapt zijn
voorwaardelijk	er zou ingeklapt worden				er zou ingeklapt zijn
lijdende vorm ingeklapt worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		ingeklapt worden			ingeklapt te worden
	toekomend		ingeklapt zullen worden			ingeklapt te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		ingeklapt zijn			ingeklapt te zijn
	toekomend		ingeklapt zullen zijn			ingeklapt te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word ingeklapt	wordt ingeklapt	wordt ingeklapt	wordt ingeklapt	wordt ingeklapt	worden ingeklapt	worden ingeklapt	worden ingeklapt
verleden (o.v.t.)	werd ingeklapt	werd ingeklapt	werd ingeklapt	werdt ingeklapt	werd ingeklapt	werden ingeklapt	werden ingeklapt	werden ingeklapt
toekomend (o.t.t.t.)	zal ingeklapt worden	zult ingeklapt worden	zult ingeklapt worden	zult ingeklapt worden	zal ingeklapt worden	zullen ingeklapt worden	zullen ingeklapt worden	zullen ingeklapt worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou ingeklapt worden	zou ingeklapt worden	zou/zoudt ingeklapt worden	zoudt ingeklapt worden	zou ingeklapt worden	zouden ingeklapt worden	zouden ingeklapt worden	zouden ingeklapt worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben ingeklapt	bent ingeklapt	bent/is ingeklapt	zijt ingeklapt	is ingeklapt	zijn ingeklapt	zijn ingeklapt	zijn ingeklapt
verleden (v.v.t.)	was ingeklapt	was ingeklapt	was ingeklapt	waart ingeklapt	was ingeklapt	waren ingeklapt	waren ingeklapt	waren ingeklapt
toekomend (v.t.t.t.)	zal ingeklapt zijn	zult ingeklapt zijn	zult ingeklapt zijn	zult ingeklapt zijn	zal ingeklapt zijn	zullen ingeklapt zijn	zullen ingeklapt zijn	zullen ingeklapt zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou ingeklapt zijn	zou ingeklapt zijn	zou/zoudt ingeklapt zijn	zoudt ingeklapt zijn	zou ingeklapt zijn	zouden ingeklapt zijn	zouden ingeklapt zijn	zouden ingeklapt zijn