ineensteken/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van ineensteken
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		ineensteken			ineen te steken
	toekomend		zullen ineensteken ineen zullen steken			te zullen ineensteken ineen te zullen steken
voltooid	tegenwoordig		hebben ineengestoken			te hebben ineengestoken
	toekomend		ineengestoken zullen hebben			ineengestoken te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	ineenstekend		ineengestoken			ev. steek ineen	mv. verouderd steekt ineen	steke ineen (bijzin) ineensteke
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	steek ineen	steekt ineen	steekt ineen	steekt ineen	steekt ineen	steken ineen	steken ineen	steken ineen
verleden (o.v.t.)	stak ineen	stak ineen	stak ineen	staakt ineen	stak ineen	staken ineen	staken ineen	staken ineen
toekomend (o.t.t.t.)	zal ineensteken	zult/zal ineensteken	zult/zal ineensteken	zult ineensteken	zal ineensteken	zullen ineensteken	zullen ineensteken	zullen ineensteken
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou ineensteken	zou ineensteken	zou(dt) ineensteken	zoudt ineensteken	zou ineensteken	zouden ineensteken	zouden ineensteken	zouden ineensteken
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	ineensteek	ineensteekt	ineensteekt	ineensteekt	ineensteekt	ineensteken	ineensteken	ineensteken
verleden (o.v.t.)	ineenstak	ineenstak	ineenstak	ineenstaakt	ineenstak	ineenstaken	ineenstaken	ineenstaken
toekomend (o.t.t.t.)	zal ineensteken ineen zal steken	zult/zal ineensteken ineen zult/zal steken	zult/zal ineensteken ineen zult/zal steken	zult ineensteken ineen zult steken	zal ineensteken ineen zal steken	zullen ineensteken ineen zullen steken	zullen ineensteken ineen zullen steken	zullen ineensteken ineen zullen steken
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou ineensteken ineen zou steken	zou ineensteken ineen zou steken	zou(dt) ineensteken ineen zou(dt) steken	zoudt ineensteken ineen zoudt steken	zou ineensteken ineen zou steken	zouden ineensteken ineen zouden steken	zouden ineensteken ineen zouden steken	zouden ineensteken ineen zouden steken
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb ineengestoken	hebt ineengestoken	hebt/heeft ineengestoken	hebt ineengestoken	heeft ineengestoken	hebben ineengestoken	hebben ineengestoken	hebben ineengestoken
verleden (v.v.t.)	had ineengestoken	had ineengestoken	had ineengestoken	hadt ineengestoken	had ineengestoken	hadden ineengestoken	hadden ineengestoken	hadden ineengestoken
toekomend (v.t.t.t.)	zal ineengestoken hebben	zal/zult ineengestoken hebben	zult/zal ineengestoken hebben	zult ineengestoken hebben	zal ineengestoken hebben	zullen ineengestoken hebben	zullen ineengestoken hebben	zullen ineengestoken hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou ineengestoken hebben	zou ineengestoken hebben	zou/zoudt ineengestoken hebben	zoudt ineengestoken hebben	zou ineengestoken hebben	zouden ineengestoken hebben	zouden ineengestoken hebben	zouden ineengestoken hebben
onpersoonlijke lijdende vorm ineengestoken worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt ineengestoken				er is ineengestoken
verleden	er werd ineengestoken				er was ineengestoken
toekomend	er zal ineengestoken worden				er zal ineengestoken zijn
voorwaardelijk	er zou ineengestoken worden				er zou ineengestoken zijn
lijdende vorm ineengestoken worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		ineengestoken worden			ineengestoken te worden
	toekomend		ineengestoken zullen worden			ineengestoken te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		ineengestoken zijn			ineengestoken te zijn
	toekomend		ineengestoken zullen zijn			ineengestoken te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word ineengestoken	wordt ineengestoken	wordt ineengestoken	wordt ineengestoken	wordt ineengestoken	worden ineengestoken	worden ineengestoken	worden ineengestoken
verleden (o.v.t.)	werd ineengestoken	werd ineengestoken	werd ineengestoken	werdt ineengestoken	werd ineengestoken	werden ineengestoken	werden ineengestoken	werden ineengestoken
toekomend (o.t.t.t.)	zal ineengestoken worden	zult ineengestoken worden	zult ineengestoken worden	zult ineengestoken worden	zal ineengestoken worden	zullen ineengestoken worden	zullen ineengestoken worden	zullen ineengestoken worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou ineengestoken worden	zou ineengestoken worden	zou/zoudt ineengestoken worden	zoudt ineengestoken worden	zou ineengestoken worden	zouden ineengestoken worden	zouden ineengestoken worden	zouden ineengestoken worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben ineengestoken	bent ineengestoken	bent/is ineengestoken	zijt ineengestoken	is ineengestoken	zijn ineengestoken	zijn ineengestoken	zijn ineengestoken
verleden (v.v.t.)	was ineengestoken	was ineengestoken	was ineengestoken	waart ineengestoken	was ineengestoken	waren ineengestoken	waren ineengestoken	waren ineengestoken
toekomend (v.t.t.t.)	zal ineengestoken zijn	zult ineengestoken zijn	zult ineengestoken zijn	zult ineengestoken zijn	zal ineengestoken zijn	zullen ineengestoken zijn	zullen ineengestoken zijn	zullen ineengestoken zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou ineengestoken zijn	zou ineengestoken zijn	zou/zoudt ineengestoken zijn	zoudt ineengestoken zijn	zou ineengestoken zijn	zouden ineengestoken zijn	zouden ineengestoken zijn	zouden ineengestoken zijn